Navigatie overslaan

Zondag 17 maart overleed Steve Harley, de man achter hits als ‘Sebastian’ en ‘Make me Smile’. Afgelopen jaar, april 2023 tourde hij nog door ons land en sprak ik hem voor Platenblad. Het werd gepubliceerd in #275, het juni-nummer. Hier nogmaals voor idereen die het destijds gemist heeft. Het was een ontzettend aimabele man.

Steve Harley: ‘Make Me Smile’ voor de eeuwigheid

Als ik Steve Harley in de kleedkamer het artikel geef dat ik enkele dagen eerder in de krant gepubliceerd heb ter aankondiging van zijn Haarlemse concert, laat hij de kop even op zich inwerken, fronst en glimlacht dan als de betekenis tot hem doordringt: ‘Wie is Sebastian? Songschrijver Steve Harley weet het ook niet’.

Het verhaal is het resultaat van een zoektocht door talloze interviews, recensies en andere artikelen, zowel in de gedrukte media als online. Talloze keren is de Harley door de jaren heen gevraagd wie toch die Sebastian is die, gedrenkt in een zwaar symfonisch arrangement, hem precies een halve eeuw geleden een joekel van een hit opleverde. En steevast antwoordde hij dan ontwijkend dat het om ‘six minutes of gothic poetry’ ging, dat hij het zelf ook niet meer wist, of dat het het resultaat was van een regelmatige LSD-consumptie in die dagen.

Daarom besluit ik het gesprek te beginnen met een opmerking over de overeenkomst tussen ‘Sebastian’ en de wereldhit ‘Bohemian Rhapsody’ van Queen die twee jaar later, in oktober 1975, verscheen. Beide platen hebben een suite-achtige structuur en zijn als je ze ontleedt in muzikaal opzicht veel minder complex dan ze op het eerste oor lijken – ‘Sebastian’ telt slechts drie akkoorden, heeft Harvey regelmatig gezegd: Em, Am en G. En beide nummers hebben een tekst waar geen touw aan vast te knopen is en de indruk wekken complete nonsens te zijn.

Nu begint de inmiddels tweeënzeventigjarige Engelsman tegenover mij te lachen en zegt hoofdschuddend dat ik het echt mis heb. ,,Freddie Mercury en in kwamen elkaar regelmatig tegen in de Londense clubs in de vroege jaren zeventig. We zaten bij hetzelfde platenlabel, EMI, en daardoor kenden we elkaar. We waren beiden fan van Bob Dylan. En als mensen Dylan vroegen wat een bepaalde tekst betekende, dan antwoordde hij steevast met: ‘Wat betekent het voor jou?’ Dat hebben zowel Freddie als ik destijds goed ik onze oren geknoopt.’’

,,Vandaar dat ik altijd nogal cryptisch heb geantwoord op vragen over ‘Sebastian’. Maar natuurlijk had ik wel een concreet idee bij die tekst. Tijdens de corona-lockdown heeft een oude fan van mijn muziek een soort Zoom-conferentie georganiseerd met driehonderd mensen, waarbij ik op hun vragen inging. Iets wat ik voorheen nooit gedaan had. Uiteraard kwam ook ‘Sebastian’ ter sprake en heb ik voor het eerst verteld waarover het gaat. Het is uiteindelijk ook niet zo mysterieus, al moet je het wel zien en de aanwijzingen kunnen verbinden.’’

Hij legt uit dat Sebastian is afgeleid van de heilige Sint Sebastiaan uit de derde eeuw na Christus die als tot christen bekeerde Romeinse soldaat onder keizer Diocletianus tot een martelaar werd. De keizer liet hem omwille van zijn geloof doorboren met pijlen, maar Sebastiaan overleefde. Eenmaal hersteld ging hij weer door met zijn Christelijke preken. Ditmaal had Diocletianus geen enkel pardon meer en liet hem doodknuppelen. Sebastiaan werd als martelaar zalig verklaard en groeide uit tot inspiratie voor talloze schilders. En voor songschrijvers dus, al vraagt het enige verbeeldingskracht om de rest van de tekst daarmee te verbinden. Is de courtisane uit het derde couplet werkelijk de heilige Lucina die Sebastiaan in de catacomben aan de Romeinse Via Appia begroef?

LSD

Steve Harley and Cockney Rebel anno 2023. De groepsnaam moet je een beetje kunnen relativeren, want behalve Harley zelf maakt alleen oorspronkelijke drummer Stuart Elliott nog deel uit van de band – en ook hij was er de afgelopen decennia vaker niet bij dan wel. Steve Harley zit op een stoel, voor op het podium. De polio waar hij in zijn jeugd slachtoffer van werd speelt hem parten bij het staan en lopen, al is hij met een wandelstok nog steeds mobiel. Dat gaat natuurlijk wel ten koste van de visuele dynamiek van het optreden.

Zijn stem is krachtig gebleven, zij het niet voortdurend even zuiver. Violist Barry Wickens, die alweer zo’n dertig jaar bij Harley speelt en ook ooit deel uitmaakte van Immaculate Fools, draagt bij aan het authentieke Cockney Rebel geluid. Goed, het blijft in eerste instantie allemaal een beetje stijfjes en je kunt Harley niet kwalijk nemen dat hij hier en daar een meer recente song de set binnen smokkelt. Maar hij weet drommels goed dat zijn fans voor die handvol albums uit de vroege jaren zeventig komen.

Op z’n zeventiende, ergens in 1968, gaat Steve Harvey aan de slag als verslaggever voor diverse kranten – en dus niet als muziekjournalist zoals her en der wel abusievelijk geschreven is. Verslaggever is een vak waarbij helder en begrijpelijk taalgebruik een vereiste is. Nogal een contrast met cryptische teksten op de vroege Cockney Rebel-albums…

,,Mmmm ja, maar later werd ik wel serieuzer. In die ruim drie jaar dat ik als verslaggever werkte heb ik de meest excentrieke types ontmoet, gesproken en beschreven. En die kwamen later allemaal in mijn songs terug. Daarbij slikte ik in die tijd nog flinke hoeveelheden LSD, mescaline, psilocybine en wat al niet meer. Toen ik officieel met Cockney Rebel begon en het contract met EMI tekende had ik de songs voor de eerste twee albums al geschreven.’’

Wat daar allemaal aan vooraf ging: Harley wordt als Stephen Malcolm Ronald Nice op 27 februari 1951 geboren in Londen als de tweede van vijf kinderen in een gezin waar de vader melkboer is en de moeder een semiprofessionele jazzzangeres. Als kind is Steve vaak ziek thuis, polio, waar hij als tiener ook voor geopereerd wordt. Hij leest veel literatuur en luistert muziek. Dylan is een favoriet.

The Troubadour

Na enkele jaren verslaggeving in de late jaren zestig begint een bohemienbestaan als muzikant steeds aanlokkelijker te worden. Met een akoestische gitaar zingt hij zijn liedjes op straat en in de Underground-stations. En in de folkclubs die rond 1970 in Londen nog altijd floreren, zoals The Troubadour. Daarbij brengt hij ook nummers die later op de eerste Cockney Rebel-platen zouden komen, zoals ‘Sebastian’ en ‘Judy Teen’.

,,Jazeker, dat klopt,’’ blikt de Engelsman terug. ,,Ik zong ze al in die folkclubs, maar kreeg daar nog geen cent voor. Je moet je voorstellen dat eerst iemand als Ralph McTell speelde en dan na de pauze bijvoorbeeld Martin Carthy. En gedurende de pauze keek de eigenaar dan de zaal rond of er nog iemand met een gitaar zat. Dan wees hij naar je en mocht je het podium op en één of twee nummers brengen.’’

Officieel komt Harley echter nooit op de poster van The Troubadour of andere folkclubs en al snel realiseert hij zich dat zijn hart toch meer bij de rock ligt. Hij formeert de eerste Cockney Rebel, met viool en toetsen, maar zonder gitarist, wat bijzonder is, speelt zich een slag in de rondte, stuurt demo’s rond en heeft begin 1973 beet bij EMI, dat de groep tekent voor drie albums.

Cockney Rebel wordt gekoppeld aan producer Neil Harrison, op dat moment nog vrijwel een onbeschreven blad. Later zal hij bekendheid krijgen als oprichter van de Beatles-tribute/musicalgroep The Bootleg Beatles, waarin hij ruim dertig jaar de rol van Lennon speelt. In 2011 stopt hij daarmee omdat hij vindt dat hij dan als zestiger geen geloofwaardige jonge John meer kan zijn – maar dat terzijde. Het debuutalbum van Cockney Rebel, ‘The Human Menagerie’, is zijn eerste serieuze producersklus en in retrospectief ook zijn belangrijkste. Harrison levert goed werk. Hij is verantwoordelijk voor het besluit om de ‘Sebastian’ en het afsluitende ‘Death Trip’ op te ‘pimpen’ met een orkest en een koor, waarvoor hij Andrew Powell – die naam zou maken door zijn werk met Alan Parsons – als arrangeur in de arm te nemen.

,,Ik was toen net tweeëntwintig. Harrison nam mij mee uit lunchen en stelde mij voor aan Andrew Powell. En vervolgens werd ik in de studio geconfronteerd met een veertigkoppig orkest en een twintigkoppig koor. Dat kon gewoon nog in die tijd. Tweeëentwintig was ik en nog zo groen. Ik vond het allemaal geweldig…’’

Bowie-achtige pose

‘The Human Menagerie’ zou in eerste instantie in Engeland geen succes worden. Als je het album nu terughoort, naast de rest van Harley’s oeuvre uit de jaren zeventig, wordt ook wel duidelijk waarom. ‘Sebastian’ knalt er uit, maar ‘Death Trip’ is echt ‘over the top’ wat orkestratie betreft. En veel andere nummers zijn het nèt niet, of aanzetten tot wat later nog beter zal worden gedaan. Een van de betere liedjes heeft de opmerkelijke titel ‘My Only Vice Is The Fantastic Prices I Charge For Being Eaten Alive…’ met weer een behoorlijk psychedelische tekst die karakteristiek is voor Harvey’s schrijfstijl in deze periode. Had dat ook te maken met de boeken die hij in die tijd las?

,,Nou, dat was van alles eigenlijk. Het begon voor mij met William Burroughs. Hij interesseerde mij vooral vanwege zijn persoonlijke achtergrond. Daarna volgden T.S. Eliot, D.H. Lawrence. Ik experimenteerde graag met woorden. In dat nummer ‘My Only Vice’ zing ik: ‘Nina can paint dragons on guitars; she can roll up a Victorian vase’. Die Nina was de dochter van een advocaat en ik had een tijdje verkering met haar. Zij draaide joints waarvoor ze drie vloeitjes aan elkaar plakte en die in het midden heel dik waren, als een Victoriaanse vaas. En op een gegeven moment schilderde ze inderdaad een draak op mijn akoestische gitaar. Die gitaar heb ik helaas niet meer, maar ik wil er alleen maar meezeggen dat die teksten niet zomaar psychedelische onzin waren. Ze gingen over wat ik werkelijk meemaakte. En tot op de dag van vandaag draag ik altijd een notitieblokje en een pen bij mij om alles meteen op te kunnen schrijven.’’

Zoals al gezegd wordt ‘Sebastian’ zowel in België als in Nederland in het najaar van 1973 een grote hit. In Engeland doet de single echter niets; ook niet als die nog eens voor en tweede en een derde keer uitgebracht wordt. En het album ‘The Human Menagerie’ is hetzelfde lot beschoren. Maar EMI heeft Cockney Rebel voor drie albums getekend en Harvey krijgt een kans om zich te revancheren. Er moet echter wel eerst een hitsingle komen voordat er aan een volgend album gewerkt kan worden. De songschrijver heeft nog een pakkend liedje uit zijn folkperiode liggen, ‘Judy Teen’, dat hij samen met producer Alan Parsons weet glad te strijken voor de radio.

En jawel, het wordt opgepikt. Ook in Nederland trouwens, waar het in maart 1974 plaats 26 in de top-40 bereikt. Parsons produceert voorjaar van 1974 samen met Harvey ook het tweede Cockney Rebel-album ‘The Psychomodo’, dat in juni verschijnt en de achtste plek in de Britse albumlijst haalt. De single ‘Mr Soft’ komt op dezelfde plaats in de singles-lijst. In Nederland wordt noch het album, nog de single een hit. Maar voor Steve Harley telt vooral dat hij voet aan de grond heeft in eigen land.

‘The Psychomodo’ is over de hele linie een beter en vooral evenwichtiger album dan het debuut. Op de hoes is Harley – omringd door zijn bandleden – gefotografeerd in een wat Bowie-achtige pose. Het zijn de hoogtijdagen van de glamrock.

,,Maar ik was helemaal niet ‘glam’!’’ reageert de zanger. ,,Daar had ik niets mee te maken. Ons eerste album was inderdaad nogal theatraal, ja. Maar de kostuums die we toen droegen waren het idee van mijn toenmalige manager. Die had de vinger aan de pols van de tijdgeest, zal ik maar zeggen.’’

Yvonne Keeley

In de zomer van 1974 is het plots afgelopen met Cockney Rebel. Dat wil zeggen: drie muzikanten stappen op en laten Harley achter met Stuart Elliott. De reden zou zijn dat de anderen ook een vinger in de pap willen bij het schrijven van het repertoire. Harley haalt de schouders op. ,,Ik had al die nummers al toen we het contract met EMI tekenden,’’ zegt de songschrijver nu.

Hij laat zich niet uit het veld slaan door de breuk. Voor het eind van het jaar heeft hij een nieuwe groep bij elkaar – die voortaan Steve Harley and Cockney Rebel heet – en maart 1975 ligt er een volgend album in de winkels: ‘The Best Years of Our Lives’, wederom samen met Alan Parsons geproduceerd. Minder ‘symfonisch’ en in zekere zin ook wat wisselvalliger dan ‘The Psychomodo’, maar wel met die loei van een hit ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’. Het nummer haalt de eerste plaats in het Verenigd Koninkrijk, de top-10 in Nederland en een handvol andere landen en bungelt even in de onderste regionen van de Amerikaanse Billboard 100. Genoeg voor en totaalverkoop van ruim anderhalf miljoen exemplaren.

Op ‘The Best Years of Our Lives’, dat trouwens ook in Nederland de albumlijsten haalt, is Steve Harley niet langer een ‘gitaarloze’ band, terwijl de viool uit de bezetting is verdwenen. ,,Hoe dat precies is gegaan weet ik eigenlijk niet meer,’’ zegt de zanger. ,,Je gaat verder. Je moet gewoon door. Ik ontmoette gitarist Jim Cregan in die periode en dat klikte meteen. We werden goede vrienden en dat zijn we nog steeds.’’

Naast ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’, dat talloze keren gecoverd zal worden, onder meer door Duran Duran en The Wedding Present, zijn ‘Mr Raffles’ en de titelsong de beste liedjes van het album. Het zijn ook precies die nummers die Harvey nog altijd tijdens zijn concerten zingt. Een voor Nederlanders opmerkelijke naam op de hoes is Yvonne Keeley, die enkele jaren later in Nederland een nummer één hit zou hebben, samen met Scott Fitzgerald, met het wat zeikerige, van de componist Saint-Saëns geleende deuntje ‘If I Had Words’.

Begin jaren zeventig woont Keeley in Londen, waar ze een relatie krijgt met Harley. ,,We zijn zes jaar samen geweest,’’ zegt de Engelsman. ,,Gisteravond was ze nog bij mijn concert in Leiden.’’ Keeley is als achtergrondzangeres behalve op ‘The Best Years of Our Lives’ ook te horen op de volgende Cockney Rebel-albums ‘Timeless Flight’ en ‘Love’s A Prima Donna’, en op Harleys eerste twee soloplaten in 1978 en 1979.

Yvonne Keeley is de artiestennaam van Yvonne Paaij en zij is de jongere zus van Patricia, die op haar beurt ook weer te horen is als achtergrondzangeres op ‘Timeless Flight’, naast Yvonne. De familiaire connectie zorgt ervoor dat Steve Harley wordt gevraagd om in 1975 het eerste echte album van Patricia te produceren, ‘Beam of Light’, dat nota bene wordt opgenomen in de Abbey Road studio. Paay wordt op de plaat begeleid door de complete groep van Harley, plus coryfeeën als bassist Herbie Flowers, de man die prominent met David Bowie en Elton John werkte en niet te vergeten met Lou Reed, voor wie hij onder meer het legendarische basloopje van ‘Walk on the Wild Side’ inspeelde.

Patricia zingt op het album niet alleen Harvey’s hit ‘Sebastian’ – wat een nauwelijks memorabele interpretatie oplevert – maar ook diens nummer ‘Understand’, dat hij het jaar daarop zelf op zijn plaat ‘Timeless Flight’ zal zetten. ,,EMI vroeg mij destijds om dat album van Patricia te produceren,’’ blikt Harley terug. ,,En dat heeft hen toen een hoop geld gekost. Ik was op dat moment een ster. Patricia ook, in Nederland. Dus dat moest volgens hen wel een succes worden.’’ ‘Beam of Light’ levert geen enkele hit op en haalt ook de albumlijst niet

‘The Best Years of Our Lives’ zal achteraf bezien de piek van Harleys carrière blijken. Minder dan anderhalf jaar na zijn debuut ‘The Human Manegerie’. Maar dat dat kan hij dan zelf nog niet weten, uiteraard. In januari 1976 verschijnt het volgende album ‘ Timeless Flight’, dat qua succes niet kan tippen aan ‘The Best Years of Our Lives’, al haalt het in het Verenigd Koninkrijk nog de achttiende plek in de album lijst en levert het in de ‘slipstream’ van ‘Make me Smile’ nog twee kleine Britse hitjes op: ‘Black or White’ en ‘White, White Dove’.

In muzikaal opzicht doet het album zeker niet onder voor de voorganger. Met name het een jaar eerder al door Patricia Paay opgenomen ‘Understand’ krijgt in de ruim zeven minuten klokkende Harley-versie een intrigerend, complex arrangement dat wel wat herinnert aan ‘The Original Soundtrack’ van 10cc dat een klein jaar eerder is verschenen. Dat dat album een inspiratie zou zijn geweest wordt echter door Harley weggewuifd.

Prima Donna

Nog in datzelfde jaar 1976, in oktober, verschijnt een vijfde album van Steve Harley en diens Cockney Rebel, ‘Love’s a Prima Donna’. Hij is op dreef. De plaat krijgt vijfsterrenrecensies in onder meer Record Mirror en Sounds. Er staat een handvol sterke songs op, Harley is als zanger op dreef en de arrangementen zijn ambitieus – wederom met orkest en koor. De plaat neigt naar bombast, naast geraffineerde koortjes en uitdagende refreinen.

In commerciële zin kan ‘Love’s a Prima Donna’ de neergang echter niet ombuigen en blijft steken op de achtentwintigste plek in de albumlijst. De plaat levert Harley wel weer een Britse top-10 hit op, die zijn laatste met Cockney Rebel zal blijken. Met nota bene een cover van de George Harrison-klassieker ‘Here Comes The Sun’. De eerste keer dat hij een song op een album zet die hij niet zelf heeft geschreven.

Toch ontstond zijn versie van het nummer niet vanuit commerciële motieven of onder druk van het platenlabel om weer eens echt te ‘scoren’, benadrukt Harvey. ,,We gingen dat album opnemen en ik had simpelweg nog een song te weinig. Ik zat in de taxi naar de Abbey Road studio toen ik dat nummer van George op de autoradio hoorde. Voor mij had het ondanks de titel altijd iets apocalyptisch. Hij heeft het bijvoorbeeld over die ‘long cold lonely winter’. En dan in het volgende couplet ‘that ice is slowly melting’. Dat fascineerde mij. En dus wilde ik het in een wat apocalyptischer arrangement opnemen.’’

Nou valt het met dat ‘apolcalyptische’ in zijn versie uiteindelijk best nog wel mee. Maar vooral als zanger heeft hij er weldegelijk een echt Steve Harley-nummer van weten te maken. ,,Ik heb destijds eigenlijn nooit van George gehoord wat hij van mijn uitvoering vond, tot ik vijf jaar geleden een voormalig promo-man van EMI sprak die mij interviewde voor een radioprogramma. Hij vertelde mij dat George mijn versie prachtig had gevonden, waar ik zoveel jaar na Harrisons overlijden natuurlijk heel erg mee in mijn nopjes was….’’

Een maand of twee na het verschijnen van ‘Love’s a Prima Donna’ nemen Harley en zijn groep een live dubbel-LP op die opent met een energieke versie van ‘Here Comes the Sun’ en bijna onvermijdelijk eindigt met ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’. Daartussen een selectie van Harley’s succesvolste – en feitelijk ook beste – nummers, waarbij eigenlijk alleen ‘Mr Raffles’ en ‘Judy Teen’ ontbreken. ‘Face to Face’, zoals de dubbelaar heet, is goed beschouwd een prima plaat, die eenmaal in juli 1977 in de winkels echter niet verder komt dan een bescheiden veertigste plek in de Britse albumlijst. Lager dan alle voorgaande Cockney Rebel albums.

Het is voor Harley aanleiding om de handdoek in de ring te gooien. Nog diezelfde maand ontbindt hij de groep en tekent bij EMI voor drie soloplaten. Hij begint in Londen met het opnemen van een handvol songs die hij nog heeft liggen en besluit vervolgens naar Los Angeles te verhuizen waar hij het album – ‘Hobo With A Grin’ – afrondt. Het verschijnt in juli 1978 en is een regelrechte flop. Er werken tientallen, vaak vermaarde Engelse en Amerikaanse muzikanten aan mee, maar dat mondt uit in een ratjetoe. Een commercieel Amerikaans confectiegeluid dat ver af staat van de karakteristieke Harley-sound. Als er dertien mainstreamplaten in een dozijn gaan, dan is dit de veertiende die er nog bij gepropt wordt. De in Londen opgenomen opvolger ‘The Candidate’ vergaat het een jaar later niet anders.

‘Sounds of the Seventies’

De jaren tachtig zijn een ‘rommelperiode’ voor Harley. Er verschijnen geen albums, afgezien van wat ‘Greatest Hits’ compilaties als daar een aanleiding voor is en een enkele weinig succesvolle single zo nu en dan. De zanger haalt in 1986 toch weer de top-10. Echter niet met een eigen nummer, maar met de titelsong van de Andrew Lloyd Webber musical ‘The Phantom Of The Opera’ die hij samen met Sarah Brightman zingt. Hij speelt ook een aantal maanden in de musical en leent zijn stem aan andere ad hoc-projecten.

Eind jaren tachtig merkt de zanger dat er weer belangstelling is voor z’n oude werk, stelt een nieuwe Cockney Rebel samen en tourt door Europa om de nostalgiebehoefte van classic rock-liefhebbers te bevredigen. Meer is het feitelijk niet. Maar hij heeft er lol in en gaat er tot op de dag van vandaag mee door. Hij maakt ook weer enkele soloalbums – ‘Yes You Can’ (1992) en ‘Poetic Justice’ (1996) die iets betere kritieke krijgen dan die uit de late jaren zeventig, maar verkopen doen ze even min. In 1999 begint hij als presentator van het wekelijkse BBC-radioprogramma ‘Sounds of the Seventies’ en houdt dat zo’n tien jaar vol.

En dan is er in 2005 opeens een nieuw Cockney Rebel album, ‘The Quality of Mercy’, waar behalve Harvey zelf geen enkele originele Rebel aan meewerkt. Het heeft dezelfde makke als z’n soloalbums: de karakteristieke Cockney Rebel-sound van de vroege jaren zeventig ontbreekt. Het zijn pakkende liedjes, maar ze hadden in hetzelfde arrangement op een plaat van Chris DeBurgh kunnen staan.

En waarin verschilt ‘The Quality of Mercy’ nu wezenlijk van zijn soloplaten? ,,In niets,’’ reageert de zanger zonder een moment van aarzeling. ,,Het is wat Hemingway ‘A Moveable Feast’ noemde: het is variabel.’’

Voor de statistieken mag vermeld dat er nog twee Harvey-albums volgen, ‘Stranger Comes To Town’ (2010) en ‘Uncovered’ (2020), maar ook die veroorzaken geen zuchtje wind in het muzikale landschap. Ondertussen is hij alweer zo’n dertig jaar aan een soort ‘never ending tour’ bezig, die feitelijk leunt op een handvol succesnummer van zijn drie eerste platen. Tijdens de eerste helft van het concert – er is een pauze! – smokkelt hij er wat meer recente nummers in, maar dan is het publiek ook nog geduldig. En in de finale volgen ‘The Best Years Of Our Lives’ en ‘Sebastian’ elkaar op met uitsmijter ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’ als onvermijdelijke apotheose en onbetwist hoogtepunt. Zo gaat het al jaren en zo zal het ook nog wel jaren blijven gaan, als lijf, leden en stembanden het houden.

Rod

Wat wel opmerkelijk is, is dat Harley in zijn nu een halve eeuw omvattende carrière nooit werkelijk deel heeft uitgemaakt van een ‘scene’. Zelfs als mensen het over ‘glamrock’ hebben – waar hij dus zelf niks van wil weten – komt zijn naam zelden bovendrijven.

,,Dat klopt en dat bevalt mij prima,’’ reageert de zanger desgevraagd. ,,Ik heb mij altijd in de periferie van de popmuziek bewogen en dat doe ik eigenlijk nog steeds. Eigenlijk ben ik gewoon een gesjeesde journalist. Mijn vrienden van de journalistenopleiding, vijfenvijftig jaar geleden, zijn grotendeels nog altijd mijn vrienden. En onderling praten we nauwelijks over muziek. Ik ben altijd mijn eigen weg gegaan. Een outsider. Daar ben ik verder niet trots op of zo; het is gewoon zoals het is. Een van mijn weinige muziekvrienden is Rod Stewart. Maar hij is een ster en ziet er ook zo uit. Dat kun je van mij niet zeggen, haha.’’

Rod nam ook tweemaal een song op die – deels – geschreven is door Harley. En dan niet ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’ of ‘Sebastian’, zoals talloze anderen al deden, maar de wat obscuurdere nummers ‘Somebody Special’ voor het album ‘Foolish Behaviour’ in 1980 en meer recent ‘A Friend For Life’ voor ‘Another Country’ in 2015.

En over ‘Make Me Smile (Come up And See Me)’ gesproken, dat blijft toch het nummer waarop Harley zo’n heerlijk nasaal Dylanesque stemgeluid laat horen. Speelde hij daar altijd bewust mee?

,,Zeker niet! Dat is absoluut toeval,’’ zegt de Engelsman. ,,Misschien dat we een beetje dezelfde frasering hebben, maar daar blijft het bij. Maar nu je daar over begint moet ik je over mijn ontmoeting met Dylan vertellen. Mijn mooiste Dylan-moment. Een jaar of vijftien geleden was Dylan co-headliner op een festival in Engeland. De andere hoofdgast was Van Morrison. Een gitarist waar ik veel mee gewerkt heb, Alan Darby, speelde in Morrisons band en die wist een backstage-pasje voor mij te regelen. Toen ik daar samen met Darby zat te eten, kwamen Dylan en zijn band binnen. Ik wilde Dylan aanspreken, zoals veel mensen, maar wat zeg dan? Ik realiseerde mij echter ook dat als je aarzelt het moment voorbij is. Dan is hij gepasseerd en je gaat niet achter iemand aanrennen… Dat was mij al eens overkomen toen ik ooit toevallig met Muhammed Ali in een lift stond. Op het moment dat ik eindelijk iets wist om tegen hem te zeggen stapte hij net de lift uit….’’

,,Dat zou mij bij Dylan niet overkomen. Toen hij twee meter van mij vandaan was stond ik dus op, stak mijn hand uit en zei ‘Hi, ik ben Steve Harley’. En hij reageerde met ‘Mmmm Mmmm’, of zoiets. Maar hij ging warempel zitten op de stoel naast mij. En toen moest ik wel praten, want Dylan zegt niets. Ik weet niet meer waar ik het allemaal over gehad heb, maar hij reageerde telkens met ‘Huh huh huh’, of zoiets. Hij bleef wel tien minuten zitten, wat ik heel genereus van hem vond. Tien minuten Bob Dylan, helemaal voor mij zelf, al zei hij dan alleen maar ‘Huh huh huh’. Toen stond hij op om weer weg te gaan. En bij wijze van afscheid zei ik – ik weet niet waarom – ‘Het regende de hele dag, maar tijdens jouw concert was het goed weer.’ Dylan dacht een moment na en zei: ‘Huh, the weather. The weather….’ En vervolgens liep hij weg. Die woorden koester ik: ‘The weather, the weather’. Dat is voor altijd Dylan voor mij.’’

Peter Bruyn